Een echte dame

De restjes bloed bleven onder de randen van haar keurig gemanicureerde nagels zichtbaar. Ze had haar handen al zo’n vijf keer gewassen. Pas na de derde keer had ze al de stroperige rode vloeistof uit de geplooide huid van haar knokkels gekregen, alles wat nu nog restte waren die randjes.

Niet dat het bloed zelf haar tegenstond. Dat absoluut niet. Het monster waar het van afkomstig was, had gekregen wat hem toe kwam. Maar een dame ziet er altijd onberispelijk uit. Tegenwoordig was dat een ouderwetse opvatting, maar zo was ze opgevoed en daar zou ze naar leven totdat ze door haar Schepper naar huis zou worden geroepen. Een dame had geen bloed onder haar nagels.

Vanuit haar luie stoel achter het raam had ze een prachtig uitzicht op de straat. Op haar leeftijd kwam ze niet zo vaak meer buiten –hoogstens om wat kleine boodschappen te doen, wanneer de huishoudelijke hulp iets was vergeten-, maar vanaf deze plek kon ze alles heerlijk in de gaten houden. Het getik van haar breipennen werd overstemd door de ambulance die met gillende sirenes stopte voor het huis van haar buren. Niet lang daarvoor had ze vanuit haar kleine knusse badkamertje al iemand de longen uit haar lijf horen gillen. Ze was te druk met het wassen van haar handen om te gaan kijken wat er aan de hand was, maar in gedachten had ze de vrouw een standje gegeven. Echte dames hielden altijd het hoofd koel, met wat voor situatie ze ook geconfronteerd werden. Goed, ze wist dat echte dames geen oordeel vellen over de vrouwen met het zwakkere gestel, die moeite hebben om zich correct te gedragen op moeilijke momenten. Die geef je advies, geen standje. Maar ze wist precies welk tafereel de gillende vrouw tegen was gekomen, dus ze vond dat ze in dit geval wel enigszins mocht oordelen. En een standje was hier wel op zijn plaats. Dames gillen niet vanwege een beetje bloed. Zeker niet wanneer dit afkomstig is van zo’n verderfelijk wezen. Ach, de opvoeding van tegenwoordig was toch zo anders dan vroeger.

Neem die lieve vrouw van hiernaast dan. Prachtige jongedame, heel gastvrij, het was altijd zo fijn als zij eens op de koffie kwam. Niet dat ze het eens was met de manier waarop de buurvrouw haar leven leidde. Nee zeg, absoluut niet. Wat was er toch gebeurt met de tijd dat vrouwen nog echt voor hun gezin zorgden? Een dienstbaar leven met een gelukkige man en gezonde, beschaafde kinderen, dat was het hoogst haalbare. Zij had daar zelf ook altijd naar geleefd totdat haar man zo’n 7 jaar terug plotseling overleed. Niemand had het zien aankomen. Behalve zij natuurlijk. In de jaren na zijn pensioen had hij zijn activiteiten buitenshuis steeds meer verruild voor de luie stoel voor het raam, haar favoriete plekje voordat hij zich die ging toe-eigenen. Van de strenge, maar rechtvaardige en actieve man die hij voorheen geweest was, veranderde hij steeds meer in een knorrige oude man die niks anders te doen had dan zijn zorgzame vrouw het leven zuur maken. Ze sloeg een kruisje en vroeg om vergiffenis voor haar nare gedachten. Maar, zo dacht ze daarna, zo was het nou eenmaal. Hij had het haar niet makkelijk gemaakt. Er was altijd wel een probleem. Een tafel die ze was vergeten af te stoffen, een stuk vlees wat te lang of juist te kort had gekookt, het geluid van haar breipennen die hem op zijn zenuwen werkte. Er lag altijd wel een vervelende opmerking op de loer. Zij had haar leven besteed aan het zijn van een dame, maar haar man was in zijn laatste paar jaar afgegleden tot iets wat geen heer meer was. Zelfs dienstbare dames laten niet over zich heen lopen. Dus hoewel het voor de rest van de wereld een volledige verassing was dat haar man op een dag naar zijn borst greep en al overleden was voor de ambulance ter plaatste was, had zij het al zien aan komen. Zijn eten had hem de laatste tijd al zo raar gesmaakt. Iedereen was zo lief geweest voor de recente weduwe, ze had zich gekoesterd in alle aandacht. Niemand had gemerkt dat de medicijnen die hij de afgelopen jaren steeds meer moest slikken voor zijn hartklachten bijna volledig op waren, ookal zou hij nog voor een half jaar voorraad moeten hebben.

Steeds meer mensen verzamelden zich voor het huis van de buren, zo veel dat ze haar het zicht op de straat ontnomen. Veel mensen die ze helemaal niet kenden. Ramptoeristen, snoof ze minachtend. Vreselijk dat soort mensen, die hadden hier helemaal niks te zoeken. Gelukkig vond de politie die net ter plaatse was gekomen dat ook en werd de mensenmenigte gevraagd weg te gaan. En net op dat moment kwam de buurvrouw thuis. Ze zag haar praten met de agent die de wacht hield voor de deur. Hij wilde haar niet binnenlaten. Ze begon te huilen en te schreeuwen. Zo hard dat ze het binnen kon horen. “Ik wil mijn zoon zien! Waar is mijn zoon?!” Even voelde ze een steek van medelijden, die ze daarna snel de kop in drukte. Zelf had ze ook een kind verloren, een lief jongetje van nog geen jaar oud. Haar oogappel. Op een dag had ze hem levenloos in zijn bedje gevonden, het ding waarvan iedereen beweerde dat het haar dochter was stond in een hoek van de kamer met grote ogen naar hem te staren. De officiële doodsoorzaak was wiegendood. Zij had wel beter geweten. Dat ding, dat monster in de gedaante van een achttien maanden oud meisje, dat was de oorzaak geweest. Ze wist niet hoe, of waarom, maar daar was ze heilig van overtuigd. Ze had nooit het gevoel gehad dat het kind van haar was, hoe zeer ze dat ook had geprobeerd. De weerzin die ze al voelde sinds dat ding uit haar gekomen was, was die dag omgeslagen in haat. Ze had het haar man verteld natuurlijk. Maar hij had haar gevoel afgedaan als het verhaal van een overspannen vrouw. Ze was tenslotte net haar zoontje verloren. Uiteraard vond hij dat ook vreselijk, maar het jongetjes was al vanaf zijn geboorte ziekelijk, dus het was geen enorme schok geweest. Gehoorzaam als ze was, had ze haar gevoelens weggestopt en was ze verder gegaan met haar leven. Zelfs toen het kleine meisje een paar maanden later in de achtertuin was gevonden, verstrikt en gestikt in de touwen van de schommel, hield ze haar hoofd omhoog en ging door alsof er niks gebeurt was. Een echte dame. Niemand zag haar glimlachen als ze dacht aan het monster wat er nu niet meer was. Niemand kwam aan haar gezin.

Ze was trots op wat ze gedaan had. Ze had niet alleen haar gezin verder leed bespaart, maar ook de wereld. Als het monster de kans had gekregen om verder te groeien, had het nog meer kwaad kunnen aanrichten. Daar had ze geen enkele twijfel over. Ze had het kwaad op tijd de kop in gedrukt. Omdat niemand haar had geloofd had ze het zelf moeten doen, maar in noodgevallen kon een dame wel haar eigen boontjes doppen. “Nee! Samuel, nee!” Het geschreeuw kwam nu van binnen het huis. Helaas, de buurvrouw had helaas niet de kracht gehad om te doen wat er gedaan moest worden. Ze weet het aan de losse moraal van tegenwoordig. Vrouwen hoorden niet te werken. Zo zag je maar weer dat ze daardoor de belangrijke dingen in het leven van hun gezin over het hoofd zagen. Als ze thuis was gebleven zoals een goede vrouw had betaamd dan had ze jaren geleden al gezien dat het kind een gevaar vormde. Het woord “kind” gebruikte ze hier natuurlijk losjes, het was niet te ontkennen dat dit monsterlijke wezen alleen maar het uiterlijk van een kind had aangenomen. Maar de buurvrouw was te vaak van huis om het kwaad in de ogen op te merken. Of misschien was ze te naïef. Ze was in ieder geval niet sterk genoeg om er iets aan te doen.

Lang had ze het aan moeten zien, hoe het monster jaar naar jaar verder groeide tot ze het niet langer kon aanzien. Hij had zich ontpopt tot de leider van de buurt, met zijn koude ogen hield hij alles in de gaten. Waar hij kwam sneuvelden ruiten door voetballen, werden plantjes uit tuinen ontworteld waar hij doorheen was gestampt en volwassenen die er iets van durfden te zeggen kregen een grote mond. “Ach buurvrouw, het is gewoon een normale jongen van tien. Die doen dat soort dingen nu eenmaal.” In haar tijd hadden ze dat soort dingen helemaal niet gedaan. Kinderen werden opgevoed om respect te hebben voor ouderen. Tegenwoordig was het normaal dat ze zonder de consequenties ervan te voelen de spullen van anderen konden vernielen. Maar wat hij deed ging het normale voorbij. Ze voelde het kwaad in hem elk jaar sterker worden. Een dame bemoeide zich niet met de zaken van een ander, maar ze had het niet meer aan kunnen zien en had de buurvrouw het afgelopen jaar meerdere malen gewaarschuwd dat het ding waarvan zij dacht dat het haar zoon was een demon in de onschuldige gedaante van een kind was. Eerst had ze daarom gelachen, daarna vooral geërgerd gekeken. De laatste keer was ze kwaad opgestaan en weggelopen. Ze had wel gemerkt het dat het ding veel minder in de buurt van haar huis zijn verdorven spellen speelde. Misschien was er toch een deel van haar waarschuwing op de juiste plek geland.

Maar het was te laat geweest. Twee weken terug –op de elfde verjaardag van het wezen- had ze het kwaad zich volledig zien ontpoppen. Het had de kinderen uit de buurt om zich heen verzameld, ze kon ze door de opengewerkte schutting die hun tuinen scheidde duidelijk zien, en was bezig om een lieveheersbeestje vakkundig van zijn vleugels te ontdoen. Hij lachte hardop om het kleine beestje dat van hem weg probeerde te komen. Nog even en hij zou zijn kwaad verder uitbreiden tot hij niet meer tegen te houden zou zijn. Het was tijd dat zij zelf het heft in handen nam.

En dat had ze gedaan. Het was niet zo geraffineerd als dat ze het eerste monster had weggewerkt, of de man die van een heer zo ver was afgleden dat hij haar perfecte leventje in de war gooide. Laat staan dat het zo schoon was als dat ze haar tweelingzus haar lesje had laten leren, de les dat je nooit je familie ten schande maakte door zwanger te worden van een getrouwde man. Haar ouders waren er kapot van geweest toen ze het briefje hadden gevonden waarin stond dat ze haar familie niet langer wilde kwetsen, dat ze spijt had en haar leven ging beteren. Ze hadden nog een zoektocht op touw gezet om haar terug te halen, maar ze hadden haar nooit meer terug gevonden. Alleen zij wist dat haar zus niet vrijwillig was vertrokken en nooit zou terugkeren.

Dit was niet schoon. Ook niet onopvallend. Aan de ene kant vond ze dat vervelend. Haar leven lang had ze geleefd om schoon te maken, te poetsen, op te ruimen, de perfecte huisvrouw te zijn. Het irriteerde haar dat ze nu, met waarschijnlijk de laatste goede daad die ze in dit leven zou doen, zo’n rommel moest achterlaten. Maar ze was gewoon te oud om het op een andere manier te doen. En ze zou tot het einde doen wat er gedaan moest worden. Dames haakten niet af als het moeilijk werd.

Het was makkelijk geweest om het huis binnen te komen. Ze kende de oppas al jaren en het had niet veel moeite gekost om haar even voor een boodschapje naar de winkel te laten gaan. Het ding had haar voor niks meer dan een onschuldige oude vrouw aangezien en had zich in eerste instantie makkelijk laten vangen. Maar haar reumatische handen trilden te erg om een nette rechte snee te kunnen maken en ze had niet veel kracht meer, dus het wezen had zich uit haar greep kunnen bevrijden voordat ze de kans had gekregen zijn slagader door te snijden. Toen ze hem eenmaal weer te pakken had gekregen had het bloed overal gezeten en had hij met zijn geschreeuw waarschijnlijk de halve buurt gewaarschuwd. Ze was dan ook niet verbaasd geweest dat, toen ze zich oprichtte om het resultaat van haar werk te bekijken, het jongetje wat zich zijn beste vriendje noemde door het raam naar binnen gluurde. Hij had haar nu rode rok en nette blouse in ogenschouw genomen en toen zijn geschokte blik naar het simpele keukenmes in haar hand laten gaan voordat hij er vandoor ging. Ze had het mes afgewassen en teruggestopt in het daarvoor bestemde vakje in het messenblok en daarna was ze naar huis gelopen.

Het had allemaal langer geduurd dan ze had gewild, maar ze had na de daad even moeten gaan zitten om op adem te komen. Ze vervloekte stilletjes haar oude lichaam. Al die onwaardige kwaaltjes. Ze had nog mazzel dat ze zichzelf kon douchen en haar plas kon ophouden. Ze had van haar huishoudelijke hulp gehoord dat er genoeg ouderen van haar leeftijd waren die zelfs dat niet meer konden. Dan had ze het toch echt wel getroffen. Het duurde misschien langer dan het vroeger gedaan zou hebben, maar uiteindelijk had ze zich snel genoeg kunnen wassen en omkleden om de hele commotie die zich daarna ontvouwde te kunnen zien. Ze had zelfs nog een paar pennen kunnen breien voordat het hele circus voor haar deur stond.

De buurvrouw was nog steeds aan het schreeuwen, hoewel er nu weinig samenhangends meer uitkwam. Ze hing huilend in de armen van de buurman, die intussen ook vanaf zijn werk was thuisgekomen. Ze had die man daar helemaal niet mee lastig moeten vallen, vond ze. Hij had al genoeg aan zijn hoofd als belangrijkste kostwinnaar. Maar ja, tegenwoordig had je geen echte dames meer. Haar deurbel ging. Ze had niet anders verwacht. Ze wist al jaren dat de rest van de wereld de dingen niet zo zag als zij. Dat had ze geaccepteerd. Nogmaals ging de deurbel, gevolgd door geklop op het raam. Het was tijd om de consequenties van haar daad onder ogen te zien. Het was niet wat ze wilde, maar als ze ten onder zou gaan, zou ze dat doen met hooggehouden hoofd. Ze opende de deur met een glimlach en liet de rechercheur die voor haar deur stond om haar te arresteren binnen. Ze bood hem zelfs nog koffie aan, met een plakje cake natuurlijk. Niemand zou ooit beweren dat zij geen dame was geweest.

Lentezon

Hier, zo in de lentezon,
omringd door ruisende bladeren
en een veel te hoog gegroeid gazon
blies de koele harde wind
de warmte van haar blote huid
waarna hij heel gezwind
door ontloken bloemen en bomen
even snel verdween als dat hij was gekomen
De hemel was een stralend blauw
er was geen wolkje aan de lucht
Ze moest nog... ach... wat gaf dat nou
Het moment was nu
en het was van haar
De wind die waaide door haar haar
Een glimlach op haar gezicht,
verstand op nul,
lag ze te genieten daar
zo in het volle licht
En zo heerlijk in de lentezon
op deze stiekem gestolen dag
werd ze zich er van bewust
dat ze zo best gelukkig was.

Mooie dromen

Er waren eens
een man en vrouw
ze zaten samen op een bankje
voeten in het rulle zand
Hij kneep zijn ogen samen
 en staarde langs het strand
de zon glinsterde
op haar witte haren
Zijn rollator op de promenade
aan haar voeten lag haar stok
Haar hand
zo broos en breekbaar
lag in de zijne
gerimpeld en zo groot
en zo keken ze samen
naar het avondrood
Hij gaf haar een kneepje
en zij kneep hem terug
en zonder wat te zeggen
strompelden ze
hand in hand
naar hun huisje terug

Gekkenhuis

Het gromt er, het rommelt
het piept er, het kraakt
er wordt wat af gemopperd
gegiecheld en gepraat
Er wordt heftig in gevreeen
er wordt ruzie in gemaakt
het scheldt, het ramt, het knottert
en daarna weer goed gemaakt
Er wordt gelachen en gehuild
gekieteld tot in tranen
er wordt over nagedacht
toekomstplannen te beramen
Er woont geluk, en leven
het snuffelt er, het pluist
het verliest nooit zijn wilde haren
ons mooie gekkenhuis

Mijn hoofd

"Sttt....
Niet nadenken."
zei mijn hoofd
in mijn hoofd
tegen mijn hoofd
voordat het, ongeloofd
volledig van het verstand beroofd
als een kaars werd uitgedoofd
door de drukte in zichzelf.

Donkere wolken

“Anja, hoorde je me nou?” Anja schrok op uit haar mijmeringen en staarde haar baas aan. “Sorry, wat zei je?” Hij zuchtte, maar herhaalde zijn vraag niet nog eens. De rest van de afdeling die bij de vergadering aanwezig was, wisselde een paar steelse blikken uit. Niemand zei iets. De pijnlijke stilte bleef nog een paar minuten hangen, voordat de manager besloot door te gaan naar het volgende punt van de vergadering. Anja deed haar best de rest te volgen.
Maar het was zo moeilijk! De dagelijkse werkzaamheden, de vergaderingen, de roddels en beslommeringen in het leven van haar collega’s, wat kon het haar nog schelen?

Ze beschreef het als een wolkje. Niet aan de hemel, maar in haar hoofd. Ze stelde zich voor dat het eruit zou zien als een wolkje in een tekenfilm: Zacht, wit en wollig. Onschuldig. Een beetje ontdeugend. Want dat was het wolkje in haar hoofd ook.
In het begin was hij nog niet zo aanwezig. Af en toe belemmerde hij haar gedachtegang. Dan fluisterde hij snel iets in haar ook, zo zacht dat ze het net niet kon verstaan, en was ze de draad kwijt van wat ze aan het doen was. Op goede dagen kon ze hem wegdrukken, hem negeren of zelfs geloven dat hij er niet was. Maar haar goede dagen werden steeds minder en hoe vermoeider ze werd, hoe lastiger het was het wolkje uit haar hoofd te bannen. Tegenwoordig liet het wolkje zich niet meer tegenhouden. Zijn fluisteringen waren veranderd in luid gebazel en waar zijn woorden voorheen nauwelijks te horen waren geweest, overstemden ze nu haar eigen gedachten.

“…gaan we dus volgende week doen?” Flarden van het gesprek drongen tot Anja door. Ze knikte, ook al had ze de helft niet meegekregen. Het was het antwoord wat van haar verwacht werd, blijkbaar, want niemand keek raar op. Ze sloot haar ogen en ademde zachtjes uit. Even werd de stem haar hele wereld.
Toen ze haar ogen open deed, merkte ze dat de zaal al bijna leeg was. Een enkele treuzelaar aarzelde nog om naar de afdeling terug te lopen en probeerde nog tijd te rekken voordat het werk weer alle aandacht zou opeisen, maar de meesten hadden haar in gedachten verzonken aan de tafel laten zitten. Maar dat was ze tegenwoordig wel gewend. Aan alleen zijn. Met de wolk, altijd met dat wolkje.

Hij schreeuwde tegen haar. Woedend, minachtend, haar uitdagend en geselend met zijn woorden. Continu. Al nachtenlang lag ze wakker, stond, liep, zat ze wakker, met die walgelijke uitspraken die haar gedachten vergiftigden. Nu bonsde haar hoofd en was haar blik wazig. Het feit dat ze haar hoofd nacht na nacht op tegen de muur had gebeukt om het geluid van het wolkje te overstemmen had het er niet beter van gemaakt. En toch, koppig als dat ze was, zat ze hier weer. In dit muffe gebouw waar ze haar werk hoorde uit te voeren, maar nu alleen aanwezig was.

Oh, het lawaai. Gierend, scheurend, kakelend. Beledigend, oorverdovend, gekmakend. Ellenlange tirades die haar wilskracht ontnamen en… “WEES STIL! WEES GODVERDOMME NOU EENS STIL!”

De kakofonie stopte. Geen geluid in haar hoofd behalve haar eigen opluchting. “Anja? Gaat het?” Al haar collega’s staarden naar haar. Een aantal geschrokken, een aantal geïrriteerd, maar het grootste gedeelte alleen maar meewarig. En terwijl zij verder gingen met kun werk en hun gesprekken weer op gang kwamen, begon de wolk mee te praten. En daarna te roepen en daarna te schreeuwen.
Maar het had geholpen. Even maar, maar het had geholpen. Dus schreeuwde ze weer terug. En nog een keer en nog een keer en nog een keer.

Haar stem was schor toen ze haar kwamen halen.

STILTE!

"WEES NOU GEWOON EENS STIL!!!!!" De plotselinge stilte deed haar uit haar gedachten opschrikken. Iedereen in het kantoor staarde haar aan. Shit, had ze dat hardop gezegd??

Te veel

5 broeken, 2 rokjes, 9 truitjes met korte mouw, 3 vestjes, 1 dikke trui en een fleece joggingpak. 18 onderbroekjes, 10 bh's, 4 bikinis, 15 paar sokken, 3 paar schoenen. Vier boeken, een dagboek en een set breipennen en wol. Wacht even... Ze ging toch maar 10 dagen op vakantie???

Spiegel

Haar spiegelbeeld staarde haar aan. Ze zag er prima uit. Alleen een paar donkere kringen onder haar ogen. Nee, dat klopte niet. Ze gaf een klap op de spiegel, een barst schoot over het oppervlak en deelde haar hoofd in twee. Zo... dit beeld leek tenminste op haar. Gebroken.

Afstel

Ze keek naar de stralende zon. Toen naar de emmer schoonmaakspul. En weer terug naar de zon. Ze zuchtte. Kwam van uitstel echt maar afstel, dacht ze, dan was ze direct in de zon gaan liggen.