Voor eeuwig een middeleeuwer

In het kleine achterbuurtstraatje werd luidruchtig een potje basketbal gespeeld. Carla Genker probeerde een schot op de basket. Ze miste. Plotseling greep een lang slank meisje de bal. Ze droeg niet zoals de meeste meisjes een strak truitje en een rok, maar een jongensachtig t-shirt, een spijkerbroek en een rode pet waar haar donkerblonde haar onderuit golfde. Carla herkende haar meteen. “Samantha, je bent terug.” Lachend draaide Samantha van Berken zich om. “Natuurlijk, wat moet je zonder mij beginnen?” De twee hartsvriendinnen vielen elkaar om de hals. Het was een jaar geleden dat ze elkaar gezien hadden. Samantha werd door haar moeder het huis uitgestuurd, omdat ze tijdens een flinke vechtpartij de neus van een jongen had gebroken. Haar moeder vond dit te veel, het was al de derde keer. Ze kon naar haar tante.
Carla’s vriend Thomas en zijn broer Simon seinden “Time-out”. Lang stonden ze voor Samantha gewoon te kijken. De andere kinderen waren stil. Eindelijk zei Simon: “Welkom thuis, zusje.” Hij sloeg een arm om de schouders van zijn jongere zus. Alles was vergeten en vergeven.

In zijn werkplaats bevestigde Prof. Herman von Dragner de laatste draadjes aan elkaar. Zijn tijdmachine was klaar, na drie lange jaren werken. Er was alleen nog één probleem: wie moest hem uitproberen? Hij piekerde en dacht, peinsde en zocht, tot hij het antwoord vond.
Het moest iemand zijn waar niemand wat om gaf, een weeskind of een kind uit de sloppenwijken. Dus ging hij naar de achterbuurten van de grote stad. Meteen vond hij wat hij zocht, een viertal tieners stond tegenover een paar grote jongens van rond de achttien. Ze scholden dat het een lieve lust was. De jongste van de vier, een meisje met een rode pet en een jongens t-shirt rende weg en kwam even later terug met een levensgrote buldog. De hond gromde tegen de jongens, die er meteen vandoor gingen. Lachend keken de kinderen ze na. “Goed gedacht. Maar ik zal deze hond maar snel weer terugbrengen Samantha, want zijn eigenaar komt er al aan.” Samantha keek om. Een man met een boos gezicht stormde op haar af. “Bedankt voor de tip, Simon.” Snel liet ze de hond los en rende met haar vrienden mee een andere steeg in. De man foeterde nog na. “Stomme achterbuurters. Voor mij part vliegen ze terug naar de Middeleeuwen, dan heb ik er tenminste geen last van.” Prof. Von Dragner grinnikte, dat was hij nou net van plan.

Een paar dagen later liet de professor een grote machine op een plein zetten in de buurt van de woonplaats van Carla en Samantha. Hij had ze twee dagen lang van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in de gaten gehouden en wist precies waar ze kwamen om te basketballen of te voetballen. Hij dacht dat ze vandaag op dit plein zouden komen en als ze de tijdmachine zouden zien zouden ze vast wel een kijkje in het indrukwekkende glazen hok nemen. En dan… kon de reis beginnen.

Hij had gelijk, niet lang daarna renden ze gevieren over het plein. Ze stopten meteen toen ze de reusachtige machine zagen. “Kom, we gaan kijken.” Simon was ongelooflijk nieuwsgierig. Samantha was even nieuwsgierig, maar evengoed ook heel verbaasd. “Wat is dat? Zullen we een kijkje in dat glazen hokje nemen?” Thomas krabde in zijn blonde haar, hoe moest hij nou weten wat dat voor iets was. “Geen idee wat dat is.” Zei hij daarom maar, “het lijkt wel een uitvergrote telefooncel. Zullen we naar binnen gaan?” Carla zuchtte: “Jongens, jullie vallen in herhaling.” Toen wat zachter: “Ga alsjeblieft niet naar binnen, ik vertrouw het niet helemaal.” Als antwoord werd ze hartelijk uitgelachen. Samantha trok haar mee het hok in, de jongens volgden.
Prof. Von Dragner zag alles opgelucht aan. Alles ging volgens plan. Toen hij zag dat ze allemaal in de tijdmachine zaten, schoot hij uit zijn schuilplaats vandaan en klapte de zware ijzeren deur dicht. Gelijk keek iedereen naar achteren. Samantha bonsde woedend op het kogelvrije glas, Carla raakte helemaal in paniek en werd door Simon en Thomas gekalmeerd. “Laat ons eruit!” riep Simon, maar de professor hoorde niets. Hij was te druk bezig de datum in te stellen. Toen hij klaar was zei hij: “Koppen dicht en luisteren.” Alsof er een toverwoord was gezegd werd het stil. Carla hield op met huilen. Samantha stopte met schelden. Thomas ging vol afwachting staan. “Ik ben professor Herman von Dragner en dit is mijn nieuwe uitvinding. Het is een tijdmachine. Jullie zijn mijn proefkonijnen. Ik stuur jullie naar de Middeleeuwen, naar 1634. Om zeven uur haal ik jullie weer terug.”
Toen hij was uitgesproken zakte Samantha verbaasd naast Carla neer. Simon wou wat zeggen maar de professor had ze al weg geflitst. Ik hoop maar dat mijn experiment lukt anders kunnen er nog rare dingen gaan gebeuren.

Een paar seconden later vielen de vier vrienden op de grond. Zodra ze opstonden, zagen ze al dat dit een middeleeuws dorp was. Langs een breed zandpad stonden kleine met hout of leem gebouwde huisjes, allen met een rieten dak. Dat was het enige wat ze konden zien want ze werden door allerlei dorpelingen omringd. Thomas, de oudje, krabbelde omhoog en vroeg aan een oudere vrouw: “Mevrouw waar zijn we?” In plaats van antwoord te geven, deed ze een stap achteruit en gilde angstig: “Help, ze komen me halen, red me van deze duivels!” Samantha keek Carla aan en proestte het uit. We worden aangezien voor duivels, of in ieder geval voor heksen of tovenaars, dacht ze vermaakt, maar schrok toen iedereen boos naar hen toeliep. Bang keek Simon van de een naar de ander. Ze waren allemaal bang om door deze dorpelingen te worden gedood. Toen riep dezelfde oude vrouw iets, waardoor iedereen vol verwachting naar haar keek. “Zijn jullie gek geworden?! Dit zijn heksen, tovenaars, duivels, kijk uit, ze kunnen je zo betoveren.” Is ze de spot met ons aan het drijven? Dacht Carla. Maar nee, meteen gingen de mensen bij hun vandaan. Het viertal aarzelde geen moment om weg te komen. Ze renden recht het rietveld in en bleven net zo lang doorrennen tot de op een open plek aankwamen aan een groot meer. Daar lieten ze zich vermoeid in het lange gras vallen. “Broers, volgens mij ben ik nog nooit zo bang geweest.” Beaamde Samantha. Carla gaf haar meteen gelijk. “Nee zeker niet. Het is maar goed dat ze bang voor ons waren, al was ik volgens mij nog banger. “ Simon snoof. “Aanstellers.” Mompelde hij, maar hij zag nog bleek van schrik.

In het steegje zat prof. Von Dragner wanhopig naast zijn tijdmachine. Zijn kapotte tijdmachine. De last in het glazen hok was te groot geweest, de machine was half gesmolten en daardoor onherstelbaar beschadigd. De kinderen zouden nooit meer terug naar huis kunnen en hij zou opnieuw drie jaar aan zijn tijdmachine moeten werken. Dat laatste vond hij zelf nog het ergste, wat konden hem die kinderen nou schelen? Hij kende ze nauwelijks.

Toen ze een paar minuten aan het water hadden gezeten, zei Carla: “Weet je, als ik eerlijk ben –en dat ben ik- zou ik het helemaal niet erg vinden als ik hier de rest van mijn leven zou moeten blijven.” Ongelovig werd ze aangestaard. “Kijk nou niet zo verbaasd! Hebben jullie nog niet opgemerkt dat het hier zo ongerept is, zo rustig, zo… zo… Nou ja, heel anders dan in die rokerige stad.” Samantha keek naar Thomas en tikte met haar vingers tegen haar voorhoofd. Die is gek, leek ze te denken. Maar Thomas keek bedenkelijk. “Ik ben het eigenlijk wel met Carla eens,” zei hij langzaam. “Ze…” Zijn zin werd afgebroken door een afgrijselijk gegil.
Simon rende al op het geluid af. Hij wenkte en snel kwamen de anderen dichterbij. In een grote plas drijfzand, lag een kleine jongen te spartelen en te gillen. Het zachte zand zoog hem steeds verder naar beneden.
“Niet bewegen, anders zak je alleen maar sneller naar beneden!” riep Samantha hem toe. Ze wist niet of hij haar begreep, in ieder geval werd hij een stuk rustiger. Ondertussen had Simon een dikke tak te pakken gekregen en schoof hem naar het jongetje. De tak was te kort. Boos vloekte Thomas. "“Shit, te kort. Ik zoek wel een langere.” En gelijk stoof hij weg. Samantha vond het te lang duren en reikte het kind haar hand. Ze leunde steeds verder naar voren. Toen hij eindelijk haar hand te pakken had gekregen, trok ze hem aan de kant. Juichend en met wild zwaaiende armen nam Carla het kind over, tegelijkertijd sloeg ze Samantha, die luid gillend in het koude drijfzand viel. Snel wist Carla haar weer op de kant te helpen. Simon zat huilend van het lachen naast de kant het eveneens lachende jongetje te drogen. Thomas kwam aanlopen en zei droog: “Oh nee he, heeft Samantha weer eens geprobeerd iemand te redden?” Nu lag echt iedereen dubbel van het lachen. “Kom, we gaan terug naar het dorp, die professor zou ons toch weer terug halen.” Zei Simon.
Met bibberende knieeen kwamen ze het dorp binnen, maar er was geen mens te zien, dus snel gingen ze op dezelfde plek staan als waar ze terecht waren gekomen. Ze wachtten een kwartier, half uur, er gebeurde niks. Moedeloos liepen ze terug naar het water. “Volgens mij is die stomme machine kapot.” Dacht iemand. Een andere dacht: “Nee, die professor is ons gewoon vergeten terug te halen.” Dat was Carla, altijd optimistisch.
Het kleine jongetje was nu niet meer alleen, zagen ze. Een jonge vrouw stond bij hem. Het kind wees naar hen. Met een vrolijke glimlach kwam de vrouw op de vrienden af. “Dank u wel, vreemdelingen. Ik ben u zeer dankbaar dat u mijn zoontje heeft gered. Als ik iets voor u terug kan doen, zeg het mij dan.” Ze had een vreemd accent, er klonken Duitse woorden doorheen.
Carla, Simon en Samantha begrepen er niks van, maar Thomas die even op school had gezeten, verstond het wel. “We zijn op doorreis, hebben een lange reis achter de rug en kunnen niet meer terug naar huis, dus als we een paar dagen bij u mogen logeren zouden we dat zeer op prijs stellen.” Ze vrouw knikte. “Och, arme kinderen. Niet meer terug naar huis. Als jullie willen kunnen jullie in een leeg huisje bij ons in het dorp komen wonen.” Thomas vertaalde het voor zijn broer, zus en vriendin. Dolgelukkig vielen ze elkaar om de hals. Ze waren dan wel voor eeuwig een middeleeuwer, maar ze hadden weer een thuis.


-----
Dit is er eentje uit de hele oude doos. Naast jeugdsentiment ook mijn eerst gepubliceerde verhaal, dus toch best wel trots op. Geplaatst in de verhalenbundel Kinderboekenweek SGL 1997 met als thema de Tijdmachine.

0 meningen. Geef ook je mening!:

Een reactie posten

Opbouwende kritiek en tips zijn altijd welkom!