Ik snuif nog eens de muffe geur op. Het zal niet de laatste keer zijn dat ik hier ben, maar wel de laatste keer in deze hoedanigheid. Wel de laatste keer met dit pak aan. Mijn ogen dwalen de zaal rond. Het is een gymzaal zoals alle anderen, zich nauwelijks onderscheidend van de andere gymzalen waar ik in getraind heb. Ik sluit mijn ogen en sluit alle indrukken op in mijn herinneringen: het stof op de vloer, de typische geur van mijn dikke pak na een hele les zweten, de vermoeidheid van mijn spieren. Tranen springen in mijn ogen.
Al zolang ik me kan herinneren heb ik vecht- en verdedigingssporten beoefend. Als kleine zesjarige dwerg begon ik met karate, nu bijna twintig jaar geleden. Ik weet niet precies waarom. Ik had met mijn buurmeisje afgesproken dat ik op karate zou gaan als zij op judo ging. Ik geloof niet dat we heel serieus waren, maar mijn ouders overhoorden ons en zo stond ik een paar weken later in een wit pak in een gymzaal. Een verslaving was geboren.
Als kind was ik verlegen, stil, rustig. Een beetje bang voor mensen denk ik. Dat heb ik nu ook nog wel, maar in veel mindere mate. Sporten gaf me zelfvertrouwen. Eigenlijk snap ik niet precies waarom. Ik ben erg competitief. Ik wil in alles de beste zijn, alles wat ik doe moet goed zijn. Ik was niet goed in karate, en ook niet in de vechtsporten die ik daarna kort heb gedaan –kickboksen, aikido- of in de sport die ik tot op heden beoefende, pencak silat.
Ik zeg altijd: Ik heb veel ervaring, maar weinig talent. Dat klopt ook. Ik heb geen killer instinct, geen improvisatievermogen en het eerste wat ik doe als ik schrik is wegrennen van hetgeen me heeft laten schrikken. En toch. Compleet verslaafd.
Verslaafd aan het gevoel controle te hebben over mijn lichaam, de strakke bewegingen. Verslaafd aan die één tot twee uur in de week waarin alle negatieve energie verdween als sneeuw voor de zon. Zonder was ik één brok spanning, geïrriteerd en prikkelbaar. De zomervakanties waren een drama voor mijn ouders. Verslaafd aan de spierpijn en blauwe plekken die ik vol trots droeg. Een verslaving die me door de moeilijkste periodes in mijn leven heeft geloodst, door mijn geestelijke pijn te verdrijven met lichamelijke.
Als een rode draad loopt de sport door mijn jeugd. En ik heb vandaag deze rode draad doorgeknipt. Ik heb er zelf toe besloten, er waren geen nare omstandigheden of onoverkomelijke blessures die me noodzaakten ermee te stoppen. Ik wil het zelf, laat ik dat benadrukken. Ik kreeg de kick niet meer die het voor mij altijd de moeite waard maakte. Het confronteerde me juist meer met mijn onzekerheden dan dat het ze weghaalde. Ik werd me ineens bewust van het feit dat ik nooit veel beter zou worden dan dit. Het goede gevoel dat ik tegenwoordig na de les had, had ik alleen omdat ik trots op mezelf was, omdat ik ondanks al die tegenzin toch van de bank af was gekomen. De voldoening die het sporten zelf me altijd had gegeven, was er niet meer. Dus besloot ik te stoppen.
En toch doet het pijn. Het is zo lang een deel van mijn leven geweest, een deel waar ik dacht nooit zonder te kunnen. Of willen. En toch doe ik dat nu. Het voelt alsof ik mijn jeugd achter me laat. Het valt me een stuk moeilijker dan ik had verwacht.
Ik begraaf mijn neus in mijn pak voordat ik het in mijn sporttas stop. Het ruikt naar warm katoen. Dan loop ik naar de deur, stap de koude buitenlucht in. Nog één maal kijk ik achter me. Dan laat ik de deur los en laat hem dichtvallen.
-----
Inzending voor de Rotterdamse verhalenwedstrijd 2010. Ingezonden op 13 februari 2010. Niks gewonnen.
Al zolang ik me kan herinneren heb ik vecht- en verdedigingssporten beoefend. Als kleine zesjarige dwerg begon ik met karate, nu bijna twintig jaar geleden. Ik weet niet precies waarom. Ik had met mijn buurmeisje afgesproken dat ik op karate zou gaan als zij op judo ging. Ik geloof niet dat we heel serieus waren, maar mijn ouders overhoorden ons en zo stond ik een paar weken later in een wit pak in een gymzaal. Een verslaving was geboren.
Als kind was ik verlegen, stil, rustig. Een beetje bang voor mensen denk ik. Dat heb ik nu ook nog wel, maar in veel mindere mate. Sporten gaf me zelfvertrouwen. Eigenlijk snap ik niet precies waarom. Ik ben erg competitief. Ik wil in alles de beste zijn, alles wat ik doe moet goed zijn. Ik was niet goed in karate, en ook niet in de vechtsporten die ik daarna kort heb gedaan –kickboksen, aikido- of in de sport die ik tot op heden beoefende, pencak silat.
Ik zeg altijd: Ik heb veel ervaring, maar weinig talent. Dat klopt ook. Ik heb geen killer instinct, geen improvisatievermogen en het eerste wat ik doe als ik schrik is wegrennen van hetgeen me heeft laten schrikken. En toch. Compleet verslaafd.
Verslaafd aan het gevoel controle te hebben over mijn lichaam, de strakke bewegingen. Verslaafd aan die één tot twee uur in de week waarin alle negatieve energie verdween als sneeuw voor de zon. Zonder was ik één brok spanning, geïrriteerd en prikkelbaar. De zomervakanties waren een drama voor mijn ouders. Verslaafd aan de spierpijn en blauwe plekken die ik vol trots droeg. Een verslaving die me door de moeilijkste periodes in mijn leven heeft geloodst, door mijn geestelijke pijn te verdrijven met lichamelijke.
Als een rode draad loopt de sport door mijn jeugd. En ik heb vandaag deze rode draad doorgeknipt. Ik heb er zelf toe besloten, er waren geen nare omstandigheden of onoverkomelijke blessures die me noodzaakten ermee te stoppen. Ik wil het zelf, laat ik dat benadrukken. Ik kreeg de kick niet meer die het voor mij altijd de moeite waard maakte. Het confronteerde me juist meer met mijn onzekerheden dan dat het ze weghaalde. Ik werd me ineens bewust van het feit dat ik nooit veel beter zou worden dan dit. Het goede gevoel dat ik tegenwoordig na de les had, had ik alleen omdat ik trots op mezelf was, omdat ik ondanks al die tegenzin toch van de bank af was gekomen. De voldoening die het sporten zelf me altijd had gegeven, was er niet meer. Dus besloot ik te stoppen.
En toch doet het pijn. Het is zo lang een deel van mijn leven geweest, een deel waar ik dacht nooit zonder te kunnen. Of willen. En toch doe ik dat nu. Het voelt alsof ik mijn jeugd achter me laat. Het valt me een stuk moeilijker dan ik had verwacht.
Ik begraaf mijn neus in mijn pak voordat ik het in mijn sporttas stop. Het ruikt naar warm katoen. Dan loop ik naar de deur, stap de koude buitenlucht in. Nog één maal kijk ik achter me. Dan laat ik de deur los en laat hem dichtvallen.
-----
Inzending voor de Rotterdamse verhalenwedstrijd 2010. Ingezonden op 13 februari 2010. Niks gewonnen.
Deze is ook mooi!!!
BeantwoordenVerwijderen